Symposium 1673
Vorig jaar werd uitvoerig het Rampjaar herdacht. Daarbij was weinig aandacht voor de strijd ter zee, omdat 1672 in maritiem opzicht niet interessant was. Dat geldt wel voor 1673, omdat de oorlogsvloot toen drie maal stand hield tegen een veel grotere en sterkere Engels-Franse vloot. Ook in financieel opzicht was 1673 een interessant jaar. Reden voor de Stichting en de Vereniging van Zeegeschiedenis een symposium over 1673 en dan in het bijzonder de financiën van de zeeoorlog te organiseren.
De middag zal worden opgedragen aan de eind 2022 overleden emeritus hoogleraar zeegeschiedenis Jaap Bruijn, mede omdat zijn eerste boekje over het jaar 1673 ging.
Het symposium vindt plaats op vrijdagmiddag 27 oktober in het Scheepvaartmuseum Amsterdam. Inloop vanaf 12.00u, aanvang 12.30u.
In dit uitzonderlijke geval vragen we een bijdrage van €25 om de kosten te dekken. De betaling geeft toegang tot het symposium.
In het voorjaar van 2024 zullen de presentaties worden gepubliceerd in een themanummer van het Tijdschrift voor Zeegeschiedenis. De kosten voor dit themanummer bedragen €15. Mocht u lid zijn van de Vereniging van Zeegeschiedenis dan wordt het tijdschrift u kosteloos toegezonden. Als u geen lid bent, maar wel dit themanummer wilt ontvangen, vragen we u om tegelijkertijd met uw aanmelding voor het symposium een bijdrage van €40 te voldoen.
Vanwege de te verwachte toeloop is het raadzaam om u tijdig aan te melden via ons vertrouwde mailadres: info@sgvdo.nl. Mocht u het themanummer willen ontvangen, dan graag ook uw postadres vermelden.
Het bedrag van €25 of €40 kunt u overmaken op rekeningnummer NL84INGB0006261410 ten name van de Stichting Geschiedenis van de Overheidsfinanciën onder vermelding van 1673.
Zeeslagen in beeld
Remmelt Daalder
Museumbezoekers zijn vaak gewend om schilderijen van zeeslagen, zoals de Slag bij Kijkduin (21 augustus 1673), als vanzelfsprekend te accepteren: zo ging het nu eenmaal toe tijdens een zeeslag, menen zij, zulke afbeeldingen geven een correct beeld van de werkelijkheid. Dat laatste is maar de vraag, er waren tal van motieven om een maritieme gebeurtenis op een bepaalde manier in beeld te brengen zoals propaganda of het verheerlijken van een deelnemer aan het gevecht.
Vooraf moest de kunstenaar research verrichten. Zelfs een ooggetuige, zoals Willem van de Velde de Oude, overzag niet de hele zeeslag en moest bovendien keuzes maken: welk moment leende zich voor een goed beeld en wat vond de opdrachtgever daarvan. In enkele gevallen is bekend hoe dat vooronderzoek in zijn werk ging. Hendrick Vroom reisde bijvoorbeeld naar Zeeland om ontwerptekeningen voor de Zeeuwse tapijten te maken. Ook Willem van de Velde de Oude moest soms achteraf bij ooggetuigen zijn licht opsteken, zoals na de Slag in de Baai bij Bergen (1665).
Voor de Slag bij Kijkduin was de taak voor zijn zoon, Willem van de Velde de Jonge, nog complexer. Hij, noch zijn vader, zag het gevecht met eigen ogen. Bovendien woonden beiden in Engeland toen hem werd gevraagd om een schilderij te maken van deze zeeslag. Dankzij bewaard gebleven tekeningen is te reconstrueren hoe Willem van de Velde de Jonge uiteindelijk tot een beeld kwam dat de essentie van de zeeslag en de wensen van zijn opdrachtgever goed weergaf.
De Unie-ontvanger en de statenjachten van de Raad van State
Victor Enthoven
De Republiek der Verenigde Nederlanden bestond uit acht soevereine gewesten (Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Groningen, Overijssel en Drenthe). Met name op het gebied van defensie werd er samengewerkt in de Staten-Generaal, aangeduid met de Gemene Zaak of de Unie (een verwijzing naar de Unie van Utrecht van 1579). De acht gewestelijke ontvangers (administrateurs) financierden de landstrijdkrachten. Vijf admiraliteitscolleges (de Maze, Amsterdam, Zeeland, het Noorderkwartier (Hoorn en Enkhuizen) en Friesland) kenden eigen inkomsten in de vorm van douanerechten (covooien en licenten) en financierden de oorlogsvloot. Mochten er zware slagschepen nodig zijn, dan sprongen de gewesten in de vorm van subsidies bij.
De Unie-ontvanger in Den Haag vormde een veertiende administratie van de Gemene Zaak. Hij draaide bijvoorbeeld op voor de personeelskosten van het Haagse ambtenarenapparaat, forten en verdedigingswerken en twee statenjachten. Zijn belangrijkste inkomsten kwamen uit de Generaliteitslanden – die gebieden die na 1579 op de vijand waren veroverd en die niet waren vertegenwoordigd in de Staten-Generaal – in de vorm heffingen en belastingen.
De twee statenjachten van de Raad van State verzorgden het dienstvervoer voor de Unie-instellingen, zoals de Raad van State, de Unie-ontvanger en de Raad van Brabant en de Raad van Vlaanderen, de colleges die de Generaliteitslanden in Brabant en Vlaanderen beheerden. Op grond van een bestek en enkele schilderijen weten we hoe ze er uitzagen, maar ook de operationele kosten zijn bekend en welke personen ze waarnaartoe vervoerden.
Deze bijdrage plaatst de Unie-ontvanger binnen het financiële bestel van de Republiek. Er zal zowel worden ingegaan op de inkomsten als de uitgaven. Vervolgens wordt een beeld geschetst van de twee statenjachten van de Raad van State die door de Unie-ontvanger werden betaald.
De Zeeuwse oorlogvoering ter zee in 1673 in rekeningen en bijbehorende stukken
Wietse Veenstra
De oorlogvoering ter zee in 1673 is ruim een halve eeuw geleden reeds door Jaap Bruijn beschreven aan de hand van enkele journalen en andere stukken. De uitrusting van de Staatse vloot was in dat jaar vooral een Hollandse aangelegenheid. Van de Friese en Zeeuwse schepen heeft Bruijn destijds in de Admiraliteitsarchieven geen betrouwbare gegevens kunnen vinden over de aantallen matrozen, soldaten en stukken geschut. Voor wat betreft de Zeeuwse schepen is dergelijke informatie veelal wel te vinden in rekeningen en hun bijlagen. De omvangrijke financiële administratie van de Admiraliteit van Zeeland biedt op meer gebieden een schat aan informatie, die nog maar nauwelijks is ontgonnen. Om de rijkdom van dit materiaal te illustreren en een aanzet te geven tot veelvuldiger gebruik ervan voor historisch onderzoek, schets ik in deze bijdrage de Zeeuwse oorlogvoering ter zee in 1673 aan de hand van de rekeningen en bijbehorende stukken.
De rekeningen van de ontvanger-generaal bieden een eerste toegang tot de financiën van de Admiraliteit en tonen wat de oorlogvoering kostte en hoe deze werd gefinancierd. In de bijlagen zijn allerlei details te vinden, zoals het aantal opvarenden, hun herkomst, wat zij verdienden en eventueel ook wanneer zij sneuvelden. Verloren zij een lichaamsdeel of werden ze anderszins invalide, konden zij aanspraak maken op een vorm van sociale zekerheid. De administratie van de equipagemeesters geeft meer inzicht in het scheepspark: over welke schepen beschikte de Admiraliteit en hoe waren ze bewapend? Vooral de kleinere schepen zijn niet uit andere bronnen bekend. Maar ook over de grotere schepen is nu meer informatie te geven, soms tot aan het verbruik van kruit en munitie aan toe.
Onze financiële man aan boord: de (journaal)schrijver
Marc van Alphen
De vooraanstaande maritiem historicus professor J.R. Bruijn, recent overleden, heeft over alle mogelijke scheepvaarttakken geschreven. Toch behield de vroegmoderne Nederlandse marine-geschiedenis altijd een prominente plaats in zijn oeuvre. Hij begon er zijn loopbaan mee en sloot er zijn werkzame leven mee af. En dat de scheepsadministratie, en dan vooral het scheepsjournaal, steeds een cruciale, vruchtbare bron vormde, bleek niet alleen uit zijn eerste en laatste publicatie, maar ook uit vele andere studies van zijn hand.
De aan boord van de Nederlandse admiraliteitsschepen bijgehouden journalen en verdere administratie bieden informatie over het wel en wee van de bemanningen en het reilen en zeilen van de vaartuigen. Ook de financiën van de zeeman, een onderwerp waarin Jaap Bruijn zeer geïnteresseerd was en veel boven water wist te halen, krijgt er reliëf door. Zonder hem zouden we bijvoorbeeld niet weten waarom kapiteins van Nederlandse oorlogsschepen eeuwenlang genoegen namen met een lager maandloon dan dat van verscheidene van hun onderofficieren en nooit incidenteel of structureel een salarisverhoging ontvingen. Zij teerden echter op de kostpenningen. De financiën van een matroos of zeesoldaat zagen er totaal anders uit. Voor hen was het salaris wel hun belangrijkste inkomstenbron. Na een reis of dienstverband was daar weinig van over. Eenmaal buitengaats moesten de matrozen het hebben van een meevarende collega, de schrijver. Hij was de financiële man aan boord. Zijn invloed op het inkomen van de bemanning en op de financiën van de admiraliteit vereisen nader onderzoek van de door hem aan boord gevoerde administratie. De door Jaap Bruijn veelvuldig bestudeerde scheepsjournalen waren daar een belangrijk vast onderdeel van.
Deze bijdrage belicht het inkomen van de bemanning en de financiën van de admiraliteit op basis van de aan boord gevoerde administratie door de schrijver.
De admiraliteitsvendumeester
Johan Francke
Tijdens de Derde Engelse Oorlog (1672-1674/78) wist de Nederlandse commissievaart (kapers) een aantal van 476 prijzen buit te maken op de Britse en Franse handelsvaart, die gezamenlijk zo’n 4,5 miljoen gulden opbracht. Deze prijsbuit bestond uit schepen en hun lading zoals suiker, wijn en vis. Al die schepen en goederen werden op een veiling verkocht en de spil in die verkoop bij opbod was de vendumeester. Deze verkocht uitsluitend goederen die door confiscatie, de marine of via de commissievaart waren opgebracht.
In deze bijdrage wordt nagegaan wat de werkzaamheden van deze admiraliteitsfunctionaris waren, welke eisen aan de vendumeesters werden gesteld, wie er controle op hun werk uitoefende en of er net als in de daaropvolgende oorlogen ook al sprake was van ernstig nepotisme, machtsmisbruik en fraude.
Gezien de enorme sommen geld die de vendumeesters onder hun hoede hadden was dit een verantwoordelijk functie, maar te openlijke functiecumulatie betekende ook dat deze niet door gecommitteerden of andere admiraliteitsfunctionarissen kon worden uitgevoerd. Hetgeen niet betekende dat de onafhankelijkheid en eerlijkheid van de vendumeester gegarandeerd was.
Tussen de rekeningen van de vendumeesters van de diverse admiraliteiten zoals die van de Maze, Amsterdam en Zeeland bestonden kleine verschillen die zullen worden uiteengezet. Om de rekeningen inzichtelijk te maken zal daartoe een uiteenzetting van de vendu van een schip met goederen en de daarbij behorende repartitie van onkosten en rantsoenpenningen uiteengezet worden.
Kapiteinsvrouwen als spin in het maritieme web?
Annette de Wit
De tijd dat maritieme geschiedenis alleen over mannen ging, ligt al weer een aantal jaren achter ons. Toch zijn er zeker nog blinde vlekken als het gaat om de bijdrage van vrouwen aan de maritieme sector. Dit geldt ook voor de vroegmoderne tijd. Uit onderzoek naar zeevarende dorpen en steden van de zeventiende-eeuwse Republiek blijkt dat zeemansvrouwen een belangrijke sociale en economische rol speelden. Bij de oorlogsvloot waren het de vrouwen van de kapiteins die grotendeels verantwoordelijk waren voor de bevoorrading van het schip waar hun man het commando over voerde. Dit kwam door het systeem van kostpenningen, waarbij de kapitein van de admiraliteit per bemanningslid een vast bedrag voor voeding kreeg. Bij een goed inkoopbeleid verdiende de kapitein en zijn gezin flink aan deze kostpenningen. Des te belangrijker was de rol die de kapiteinsvrouw speelde. Hoe ging zij precies te werk, welk netwerk van leveranciers had zij en waren er ook nog andere zeemansvrouwen betrokken bij dit systeem? Waren er ook nog andere zaken die de vrouwen regelden? Klopt het dat, zoals in de literatuur wordt aangenomen, de rol van de kapiteinsvrouw in de achttiende eeuw minder belangrijk werd? Zo ja, wat zou hiervoor de oorzaak kunnen zijn?